Henriëtte Ronner-Knip

ronnerknip

HENRIËTTE RONNER-KNIP (1821 – 1909)

Het was haar vader, Josephus Augustus Knip, die Henriëtte de eerste penseelstreken heeft bijgebracht. Josephus startte zijn loopbaan als behangselschilder, maar al snel was hij het aanbrengen van decoraties op wanden beu en legde hij zich toe op het schilderen van landschappen en dierstukken. De ouders Knip namen hun kinderen mee op de vele reizen die zij vanuit het zuiden des lands naar Frankrijk maakten, om daar in opdracht te schilderen voor rijkelui. Het was dan ook geen verrassing dat zowel Henriëtte als haar broer in de voetsporen traden van hun vader. Op elfjarige leeftijd kreeg zij een schildersezel cadeau, het begin van een vruchtbaar schildersbestaan. De opleiding die zij genoot bestond uit de talloze lesuren die zij met haar vader doorbracht in het atelier. Al snel bleek dat de jonge leerling op zoek ging naar scènes die zich op en rond het erf afspeelden, terwijl haar vader aandrong op het schilderen van historiestukken en portretten, genres die op dat moment beter in de markt lagen.

Landschappen, Honden, Katten
Het leven op het platteland stelde Henriëtte in staat zich te richten op haar favoriete onderwerpen: landschapsscènes en de beesten op het erf. Gedurende haar hele leven vormde de natuur het onderwerp voor haar werken. Grofweg zijn er drie periodes te onderscheiden waarin haar oeuvre is op te delen. In de eerste periode, toen zij woonachtig was in Vught, Beek en Berlicum, richtte zij zich op het schilderen van landelijke taferelen. Door de opkomende industrie en het veranderende landschap werden schilderijen met deze onderwerpen steeds populairder. Rond 1850 trad Henriëtte in het huwelijk met Feico Ronner, met wie zij zich in Brussel vestigde. Hier brak een nieuwe periode aan, waarin zij schilderijen vervaardigde die getuigen van haar fascinatie voor honden. Het waren vooral de weinig beminde honden die karren door de Brusselse straten voorttrokken die zij telkens weer schetste en schilderde. Met deze werken vestigde zij haar naam als hondenschilderes. Zelfs de koningin van België en haar zuster, de gravin van Vlaanderen, lieten hun honden door Henriëtte portretteren. Vanaf 1870 breekt de derde en laatste periode aan: de kattentijd.

Kat van goede huize
Ineens werd, op het einde van de 19de eeuw, de kat verheven tot een beest van klasse. Er werden kattententoonstellingen georganiseerd waar deze creaturen, gezeten op satijnen kussens, door een keurig publiek werden bewonderd. Henriëtte speelde in op deze rage. Zij heeft honderden poezen geschilderd, ravottend in de sfeervolle, comfortabele 19de eeuwse interieurs. Tuimelend over de piano, spelend met een bol wol, snorrend bij de moederpoes, hangend in een pendule of gordijn, alle mogelijk denkbare trucjes zijn op het doek weergegeven. Opvallend is dat de Ronnerkat nooit of te nimmer een straat- of zwerfkat is, nee haar diertjes zijn allen even aaibaar en poezelig.

‘Salonkunst’
Tijdens en na haar leven vielen de werken van Henriëttes hand altijd evenzeer in de smaak van een breed publiek. Onder de kunstcritici bevonden zich echter personen die haar werk burgerlijk en conventioneel vonden. Daarnaast betreurden zij het dat ze zich beperkte tot de ‘salonkunst’ en niet eens iets anders schilderde dan levensechte poezen en katten in de fijne stillevens. Zij was zowel wat betreft stijl als onderwerpskeuze inderdaad geen avantgardist, maar we moeten niet vergeten dat het voor een vrouw in deze eeuw niet eenvoudig was los te breken van de heersende normen in kunstenaarskringen. De meeste schilderessen mochten en konden zich alleen richten op bloemstukjes en andere genres die niet in hoog aanzien stonden, het èchte werk was voor de mannelijke collega’s weggelegd. Ronner was dan wel geen vernieuwer, maar zij was voor een dame van haar tijd bewonderenswaardig: een van de weinige vrouwelijke schilders die met haar werk de kost kon verdienen voor haar gezin.